null

De binnenplanse- en buitenplanse omgevingsplanactiviteit - (B)opa

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet (Ow) op 1 januari 2024 is het omgevingsrechtelijk landschap grondig op de schop gegaan. Zo zijn de tot voor kort geldende bestemmingplannen en beheersverordening van rechtswege opgegaan in één omgevingsplan. Het omgevingsplan, dat – gedurende de overgangsfase tot 2032 – bestaat uit een tijdelijk en permanent deel, bevat de regels voor de fysieke leefomgeving en bepaalt voor welke activiteiten al dan niet een omgevingsvergunning is vereist.

Ten behoeve daarvan introduceert de Ow de omgevingsplanactiviteit, die uiteen valt in de binnenplanse omgevingsplanactiviteit (Opa) en de buitenplanse omgevingsplanactiviteit (Bopa). In dit blogbericht wordt de (B)opa en het daarmee samenhangende vergunningenstelsel op hoofdlijnen besproken en wordt ingegaan op de verschillen met het oude regime, zoals dat voor 1 januari 2024 gold.

De binnenplanse omgevingsplanactiviteit (Opa)

De Opa is een activiteit waarvoor het omgevingsplan bepaalt dat een vergunning is vereist. De wet schrijft dwingend voor dat de omgevingsvergunning voor de Opa wordt verleend als de activiteit niet in strijd is met de beoordelingsregels uit het omgevingsplan (art. 8.0a, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL)). In beginsel is dus sprake van een ‘limitatief imperatief stelsel’, waarbij de mate van beoordelingsruimte van het bevoegd gezag afhangt van de wijze waarop die beoordelingsregels zijn geformuleerd.

De buitenplanse omgevingsplanactiviteit (Bopa)

Als een activiteit in strijd is met de beoordelingsregels uit het omgevingsplan, of door het omgevingsplan in zijn geheel niet wordt gereguleerd, is sprake van een Bopa. Voor zover een aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft op een Bopa, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (art. 8.0a, tweede lid, Bkl). Het begrip “evenwichtige toedeling van functies aan locaties” vervangt het oude criterium van “de goede ruimtelijke ordening”.

Een omgevingsvergunning voor een Bopa kan daarnaast alleen worden verleend als geen sprake is van strijd met Rijks- en provinciale instructieregels, instructies, voorbereidingsbesluiten, projectbesluiten, buitenplanse omgevingsplanactiviteiten van provinciaal of nationaal belang en bij afwijking van een maatregel, de regels voor het stellen van de maatwerkregel. Het bevoegd gezag moet het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor een Bopa zorgvuldig motiveren. Daarbij is ook van belang dat de gemeenteraad gevallen kan aanwijzen waarin hij het nodig acht voorafgaand aan de besluitvorming bindend advies of instemming te geven.

Verschillen oude en nieuwe regime

Onder het oude regime kon op drie manieren worden afgeweken van de regels uit het bestemmingsplan. Dat kon door toepassing te geven aan:

  • De binnenplanse afwijkingsmogelijkheid (art. 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1° van de Wabo);
  • De kruimelgevallenregeling (art. 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2 °, van de Wabo jo art. 4, bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor));
  • De buitenplanse afwijkingsmogelijkheid (art. 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3 °, van de Wabo)

In zekere zin komt de oude afwijkingssystematiek onder de Ow weer terug, zij het dat de kruimelgevallenregeling is komen te vervallen. De voornaamste reden daarvoor is dat de Ow bepaalt dat op een aanvraag voor een omgevingsvergunning in beginsel de reguliere voorbereidingsprocedure (van 8 weken, eventueel te verlengen met zes weken) van toepassing is. Dit maakt dan ook dat de kruimelgevallenregeling geen procedureel voordeel meer biedt, waar dat eerder wel het geval was.

Overigens kan het kruimelbeleid dat gemeenten veelal hebben, wel via het tijdelijk deel van het omgevingsplan van toepassing worden verklaard. Als gemeenten ervoor kiezen het kruimelbeleid in het omgevingsplan op te nemen, dan zal een aanvraag die aan deze beoordelingsregels voldoet en dus in overeenstemming is met het omgevingsplan, worden aangemerkt als een Opa. Wordt het kruimelbeleid niet opgenomen in het omgevingsplan, maar wordt aan de hand van dit beleid wel getoetst of sprake is van een “evenwichtige toedeling van functies aan locaties”, dan is sprake van een Bopa.

De buitenplanse afwijkingsmogelijkheid uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo bestaat onder de Ow nog steeds, in de vorm van de Bopa. De binnenplanse afwijkingsmogelijkheid uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo, wijkt daarentegen wel af van de Opa, nu hieronder moet worden verstaan: een activiteit die voldoet aan de beoordelingsregels uit het omgevingsplan. Van (binnenplans) afwijken is in het geval van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit in beginsel dus geen sprake.

Conclusie

Met de inwerkingtreding van de Ow en de samenvoeging van bestemmingsplannen en beheersverordeningen tot één omgevingsplan, is een nieuw vergunningenstelsel geïntroduceerd in de vorm van de Opa en de Bopa. Deze nieuwe systematiek vertoont gelijkenissen met het oude regime, maar kent ook enkele belangrijke verschillen, zoals het vervallen van de kruimelgevallenregeling en in het geval van door de raad aangewezen buitenplanse omgevingsplanactiviteiten, het vereiste van bindend advies dan wel instemming door de raad. Een ander belangrijk verschil met het oude regime is het uitgangspunt dat een aanvraag omgevingsvergunning voor zowel een Opa als een Bopa in beginsel met de reguliere procedure wordt voorbereid.

Heeft u vragen over de Opa en de Bopa? Neem dan contact op met Martine Zeegers of een van onze andere Omgevingswetspecialisten.